Monthly Archives: december 2022

Voorster Varia (19)

Voorster Varia (19)

Toekomst

Van het concert des levens, krijgt niemand een program. We leven bij de dag en mogen er iets van maken in de korte tijd, dat we hier rondlopen op deze aardbol. Over enkele uren komen we als team bij elkaar om te genieten van een Bourgondisch buffet bij “Bello” in Hall. Daar kijk ik naar uit, want we zien elkaar in de wintermaanden slechts incidenteel. Morgen hoop ik zeventig te worden en dat moet je vieren. In mijn geval is dat een bijzondere dag, omdat ik op de verjaardag van vader Ernst geboren werd (30-12-1925 en 1952). In 1958 kreeg ik toen op mijn verjaardag broertje Henk. Zo voelde dat destijds. Met Henk heb ik een goeie band. Toen ooit oom Dirk, door omstandigheden, drie jaar introk bij zijn jongere zus Toos, moest er geïmproviseerd worden. Er waren vier slaapkamers, onze ouders, oom Dirk en zes kinderen, dan weet je het wel. Henk moest zijn slaapkamer afstaan en kwam bij mij op de kamer. Zus Tonny woonde intern bij haar opleiding en broertje Ben was mogelijk nog niet geboren, dat scheelde een slok op een borrel. Doordat we jaren op dezelfde slaapkamer sliepen, ook na het vertrek van oom Dirk, was er een prima band tussen ons. Mijn eerste platenspeler kreeg ik van oom Dirk. Mijn tweede kocht ik zelf in Rotterdam. Het was de periode, dat platenspelers, versterkers en boxen het heilige evangelie waren. Samen met Henk luisterde ik naar muziek. Keith Emerson en “the Nice”, Emerson, Lake and Palmer, Rick Wakeman van “Yes”, Rick van der Linden en “Trace”. Symfonisch met klassieke invloeden. Zelf was ik meer van de toetsenisten, Henk had ook iets met blazers. Chicago, Blood, Sweat  Tears, e.d. waren gemeenschappelijke favorieten. Aanvankelijk beïnvloedde ik Henk, maar naarmate we ouder werden kwam Henk steeds vaker naar mij om zijn laatste ontdekkingen te laten horen. Op een gegeven moment had Henk een installatie van 2 keer 300 Watt op de slaapkamer. Hij was en is een echte freak. De pannen rammelden bijna van het dak. Dierbare herinneringen en wat deden we onze ouders aan! Incidenteel stuurt Henk een muziekfilmpje. Dan zit hij in zijn muziekschuur, heeft een borrel gedronken en stuurt in een melancholieke bui een nummer van de oude helden van toen. Pure nostalgie. Muziek is een bindende factor. We moeten genieten van elke dag. De toekomst kan morgen voorbij zijn!

Herman

Net werd ik gebeld door misschien wel de fanatiekste en meest complete allround duivenmelker van het land. Nee, niet Willem de Bruin, hoewel Willem inmiddels bijna weet waar Voorst ligt, maar zijn overtreffende trap: Herman Calon.  We kennen elkaar van de Eijerkamp duivenreizen naar Olympiades en andere vakantiebestemmingen. Er ontstond geleidelijk een band tussen liefhebbers uit het hele land. Daar bewaar ik prachtige herinneringen aan. Douwe, Bas, Ben, Johan, Arie, Pierre, Jan, Gerrit, Herman en noem ze allemaal maar op. Sommigen zijn overleden of ziek. Anderen houden dapper de contacten in stand, al is het maar met een nieuwjaarswens over de post. Dick en Willy Scholten organiseerden de reizen voortreffelijk, maar het is inmiddels ook nostalgie. Herman staat echter nog steeds met zijn voeten in de Zeeuwse klei en heeft nauwelijks aan energie ingeboet. Dromend van mooie uitslagen, van snelheid, van dagfond en Z.L.U.  Tussen de bedrijven door denkt hij, geholpen door Ria waarschijnlijk, even aan mijn verjaardag. Heel attent en ik voel me gevleid. Een levende legende en icoon in de duivensport!

Koppelen

Dat deden we meteen na kerst. We kweken uit plm. tien “kweekkoppels” zo mogelijk zes jongen, met behulp van voedsterduiven. We hebben ook acht “reservekoppels”. Dit zijn duiven, die als voedsterduiven optreden en als het uitkomt zelf twee eigen jongen mogen groot brengen. Het zijn vaak broers of zussen van favoriete kwekers, die bij gebleken geschiktheid (kweekwaarde) op hun kleine kans wachten in de toekomst. Voor het eerst hebben we enkele koppels gezet in verwijderd familieverband. Kijken wat dat brengt. Zo hou je het leuk voor jezelf. Dan wordt er aan de ouderwetse deurbel getrokken.

Oliebollen

Het is Jan Kok. Tachtig inmiddels, met oliebollen van de voetbalvereniging Voorst. Ik ben gek op oliebollen. Met Jan heb ik vroeger in mijn jonge jaren gevoetbald. Jan Kok, Appie Kerkmeyer en Wim Hofenk vormden een legendarisch trio in Voorst 4. Wim had een boerenstijl van voetballen. Hard, maar fair. Jan Kok was bouwvakker en een klein kereltje, maar bikkelhard. Type Theo “de tank” Lazeroms. Voetballend in de duels met de ogen dicht. Appie was het meest flegmatiek, maar eigenlijk de beruchtste van het trio. Het type Rinus Israël. Van camera’s had nog niemand gehoord en er waren geen herhalingen of vertraagde opnames en de scheidsrechters kenden de spelregels vaak niet half en daar werd driftig gebruik van gemaakt. Als we in de stad Zutphen voetbalden tegen Be Quick of A.Z.C., dan vroeg men zich af van welke planeet Jan, Wim en Appie afkomstig waren. In eigen kringen hadden we het over “de Drie van Breda”. Oudere lezers herinneren zich de namen Fischer, Kotalla en Aus der Fünten, die destijds als beruchte oorlogsmisdadigers het nieuws beheersten. In 1972 speelde de vrijlating. De tijd van Dries van Agt. Er werd emotioneel op gereageerd en het ging niet door. De drie namen van een halve eeuw geleden ben ik nooit vergeten en de link met Jan Kok was er meteen, toen ik de deur opende. Dat is het leuke van een dorp. Je komt elkaar altijd weer tegen en er lopen allerlei dwarsverbanden. Jan Kok genoot van het ophalen van de herinneringen. Hij kon wel lachen om de vergelijking met het beruchte drietal. Eigenlijk waren Jan, Wim en Appie destijds al “cultfiguren”, die zich gesterkt door hun reputatie als zodanig gingen gedragen. Drie leeftijdgenoten en goeie vrienden. Appie Kerkmeyer, die achter Harrie Teunissen met de Voorster biljartclub nationale titels vergaarde, leeft niet meer.  Harrie Teunissen overleed in 2022, net als die andere legendarische dorpsgenoot Gerrit Smit. Pluk de dag en geniet van het moment!

Doffers

Mijn beste junioren in 2018, 2019, 2020, 2021 en 2022 waren doffers. De vier regio-overwinningen in 2022 werden ook behaald door doffers. Wat is dat toch, dat het altijd doffers zijn, die me redden? Ik heb er geen verklaring voor. Liefhebbers als Gaston van de Wouwer en Albert Derwa, nationale toppers in België, danken hun faam vooral aan de duivinnen, zoals velen alleen maar met duivinnen spelen. In Gietelo speel ik natuurlijk alleen met jonge duiven en meestal niet eens “op de deur”. Misschien dat dit de verklaring is?  Waarom zijn mijn beste duiven bijna altijd doffers? Waarom zijn het juist de ongepaarde doffertjes, gespeeld vanaf het schapje, die aan het eind van de rit mijn toppers blijken te zijn?  Ik heb er geen verklaring voor. Duivensport blijft een mysterie.

Bello

Het is bijna half drie en ik moet zo moeder Toos ophalen, om de verjaardag te vieren bij “Bello”.  Rinie, Jaap, Albert en Sander hebben toegezegd te komen met partners. Bram, als afscheid nemend teamlid, was ook uitgenodigd. Door droeve omstandigheden getroffen, zullen Bram en Marga verstek laten gaan. Triest. Aan het eind van het jaar gebeuren er vaak onverwachte en dramatische dingen. Oudjaarsdag gaan we bij familie vieren, maar eerst moeten we afscheid nemen van collega Joska, waar José 35 jaar prettig mee gewerkt heeft. Een extra reden om straks gezellig te genieten en te proosten met de teamgenoten. Vooruitblikken op 2023 en hopen op mooie vluchten en vooral gezondheid voor allen.  Ik ga me opfrissen en omkleden en wens alle lezers een goeie jaarwisseling en een gezond en gelukkig 2023.  (wordt vervolgd)

Naschrift: Je gaat zitten achter het toetsenbord, zonder vastomlijnd plan. De telefoon gaat een keer en een half uur later de deurbel en voor je het weet heb je weer een blog. Zoals artiesten een wereldhit scoren met een nummer, dat in een kwartiertje geschreven werd.

Voorster Varia (18)

Voorster Varia (18)

Koppelen

Tussen kerst en Nieuwjaar zijn de meeste mensen vrij. Een ideaal moment om te koppelen, zeker als het niet te koud is. Ook wij willen van deze periode gebruik maken. Er wordt al een week bijgelicht en als alles volgens plan verloopt, zullen de eerste eieren in de eerste week van januari gelegd worden.  De laatste week van januari papjongen en rond 20 februari zullen de eerste junioren in Gietelo geplaatst worden. Met behulp van voedsterkoppels zal er een tweede golf volgen in de eerste week van maart en vervolgens hoop ik eind april, begin mei op tal te zijn in Gietelo. Het streven is plm. honderd jongen voor eigen gebruik, maar als het er tachtig zijn, ben ik ook tevreden. Minder is meestal meer!

Groenlof

Na de langste dag zaai ik steevast groenlof. Zaai je eerder, dan schieten de planten door en kun je alles aan de kippen en duiven geven. Groenlof is een “vergeten groente”. Bij de supermarkt zul je het niet vinden en ook bij de echte groenteboer trof ik het nooit aan. Zelf ben ik niet gecharmeerd van “vergeten groente”. Je hebt er veel werk mee, of het is lastig te verbouwen, of het is niet smakelijk. Er is een reden voor, dat schorseneren bij de “vergeten groente” is terecht gekomen. Enige jaren terug gaf ik de schorseneren een kans, maar een jaar later was ik de groente al weer vergeten. Het vormt zeer lange wortels, diep in de grond, houdt de grond lang bezet en je krijgt er moeilijk te reinigen zwarte handen van bij het verwerken. Een echte smaaksensatie was het evenmin. Groenlof staat in mijn persoonlijke top 40 al jaren op één. “Bohemian Rhapsody”, zeg maar. Gemakkelijk te verbouwen en het geeft uniek veel rendement. Het groeit snel, je kunt het maandenlang als rauwkost eten, tot zelfs in februari en het is een regelrechte smaaksensatie. Het heeft iets weg van andijvie, maar als je gewend bent aan groenlof, verlang je niet meer naar andijvie. Uit één pakje zaad, haal ik gemakkelijk 500 te verspenen groenlofplantjes. Dat lijkt veel, maar ik heb ruimte genoeg in de tuin en niet alleen José en ik zijn er dol op, ook de kippen zijn er verzot op. Van welke andere groente kun je in de wintermaanden onbeperkt verse salade snijden? Dit jaar hebben we pech. De groenlofplanten vormen veel schutbladeren, waardoor de eigenlijke krop behoorlijk beschermd wordt tegen nachtvorst. Nu het de hele week matig tot streng vriest, is dat iets te veel van het goede. Groenlof oogsten tot in het voorjaar kunnen we wel vergeten. Je kunt de groenlof eten als andijvie: rauw gesneden als witlof- of andijviesalade, gestoofd en als stamppot, zoals je “foeksandievie” maakt. Gelukkig gingen er in de vier kippenrennen wekelijks zo’n 25 kroppen groenlof door en ook de duiven aten er flink van. Zelf aten we de rauwe groenlof zeker drie keer per week en dat gaan we de komende twee maanden zeker missen. Eén nadeel moet ik vermelden. Doordat het grote publiek de groenlof niet kent, is het zaad niet veredeld. Als beroepstuinders de groente zouden omarmen, zou dat de kwaliteit van het zaad sterk ten goede komen. Nu is er weinig uniformiteit en ook dat maakt de groente ongeschikt voor massaconsumptie. Ik heb trouwens weinig met de smaak van de massa. Dat geldt  in mijn geval niet alleen voor groente, maar ook voor muziek en voor duiven.

Ogen

Wie tegenwoordig een duivenfoto ziet, krijgt een uitvergroot duivenoog op de koop toe. Liefhebbers zoeken “vastigheid”, waaraan ze zich kunnen vastklampen. Dat is van alle tijden. De vleugeltheorie van “Vanderschelden” was ooit het heilig evangelie. Met een lineaal werd de vleugel gemeten. De verspringing tussen voor- en achtervleugel, “décallage” met een deftig woord, kon niet groot genoeg zijn en ook de vier buitenste pennen moesten er flink uitspringen. Allemaal onzin? Nee, zeker niet. “Hangers” met lappen van achtervleugels, zie je niet veel meer, ook niet bij fondduiven. Ook “kippenvleugels” zoals destijds onze “Stip” had, zie je niet vaak meer. Als de mand de selectie doet, vallen de “trage vleugels” vanzelf door de mand. In de jaren zestig had je duiven met brede ruggen. Het leken soms “strijkijzers”. Ook duiven met ruggen “uit twee stukken”. Ook herinner ik me duiven met “pinstaarten” en hele kleine pupillen. Ooit kocht ik voor een gulden de “Bolswardduivin” bij opkoper van Harten in Apeldoorn. Een forse duivin met brede rug, zeldzaam kleine pupil en echte pinstaart. Ze was van 1969 en in gedachten zie ik haar voor me. De eigenaar, ik meen dat hij Stienstra heette, schreef me, dat het een echte Krauth was, van de bekende fondspeler uit het Limburgse Meerssen. Later in de jaren zeventig ving duivenvriend Gerrit Ilbrink een duif op van Jos Jilesen uit Boxtel. Directeur van een melkfabriek. Hij mocht de opvanger houden en haalde in Boxtel nog meerdere duiven. Puur Krauth. Gerrit slaagde er op de fond enorm mee. Terug naar de ogen. Het gaat in de duivensport bij de topduif niet om het detail, maar om het geheel. We kunnen selecteren op brede ruggen, pinstaarten, snelle vleugels en duivenogen met veel pigment, verkenningscirkels en de Vermeyenring. Ook op duivenpootjes met zwemvliezen of voetbevedering, of op duiven met een kuif of strik. Daar schieten we echter niks mee op. Kweken we een bewezen topduif, dan dankt de duif die kwalificatie niet aan de witte teennagels, de strik, de verkenningscirkel of de donkere band op de staart. Was het maar zo gemakkelijk. De meeste kwaliteiten zijn trouwens onzichtbaar. Daarom is de mand de enige betrouwbare informatiebron. Speelt de bouw dan geen enkele rol?  Toch wel. Ik herinner me schaatsenrijder Falco Zandstra met zijn dunne beentjes. Een regelrechte sensatie, maar hij verdween bijna nog sneller, dan dat hij kwam. Rintje Ritsma met zijn “turbodijen” bleef vele jaren aan de top. Net als Sven Kramer. Een goeie kop (wilskracht) en stabiel karakter in combinatie met een sterk lijf. Eéndagsvliegen kunnen enkele keren pieken, maar zijn snel opgebrand. Bij duiven werkt het eigenlijk precies eender.

Ogen (2)

Onder alle kleuren ogen zijn topduiven te vinden, maar nog oneindig meer soepduiven. Over soepduiven schiet me trouwens een anekdote te binnen, die Marcel Sangers me ooit toevertrouwde en ik graag met U deel. Een Nederlandse duivenliefhebber stond op een beurs met veel Duitse sportvrienden. Marcel had er ook een stand en verkocht zijn duifjes als warme broodjes. De Nederlander sprak geen woord over de grens en vroeg aan Marcel wat hij fout deed. Marcel verklapte zijn geheim:  “Supertauben” en “Gute Zuchttauben”, dat willen de Duitsers horen. De Nederlander bedankte Marcel voor de tip. ’s Avonds in het hotel sprak Marcel hem. Zelf was hij “los”, maar de weinig taalgevoelige landgenoot had geen veer verkocht. “Toen ik hem vroeg, wat hij gezegd had tegen potentiële kopers, begreep ik zijn fiasco. Die sukkel had het over Gute Suppetauben”, vertelde Marcel lachend.  Onder soepduiven vindt men ook allerlei ogen. Rijkgepigmenteerd en met volledige verkenningscirkels en flets gekleurd zonder cirkel, schreefke of oogteken. Daar zit het niet in. Wijlen John Lambrechts schreef er in 1973 “Ogen in kleur” over. Als ondertitel “Kwaliteiten van de duif”. Hij merkt op bladzijde 17 het volgende op: “De kleur van het oog wordt eveneens rijker (of meer gebonden) naargelang de duif uitgroeit”. Het impliceert, “dat vele ogenkeurders pas een duif juist kunnen beoordelen als zij twee jaar oud is en de oogtekens zich laten zien”. Zelf moet ik mijn duiven op de leeftijd van ongeveer acht maanden oud beoordelen. Dat kan dus niet op oogkwaliteiten. In mijn ogen is dat geen probleem. Vaak weet ik in de maand september van elke duif wat ie waard is. Daar heb ik de uitdraai van Compustam niet voor nodig. Ik ben intensief met de junioren bezig en ken hun innerlijke en uiterlijke kwaliteiten. “Olympic Frank” was een echte “pointeur” en een doffer met kleur in het oog en een volledige verkenningscirkel. Eigenlijk zie je dat pas goed, als je de foto met duivenoog bekijkt. Het is mooi meegenomen en een pluspunt, maar telt alleen als de duif in kwestie goed gevlogen heeft!  De theorieën in het boek “Ogen in kleur” zijn leuk wintervertier, zoals ook de vleugeltheorie dat is. De mand is maatgevend en een mooie vleugel en dito oog is bonus.

Ogen (3)

Van mijn kwekers ken ik in grote lijnen alle details. Als ik in bed lig, zie ik elke duif in gedachten en ik heb een goed beeld van bouw en ogen. In het najaar ben je bezig met de toekomstige kwekers. Welke duiven hebben te weinig gebracht en worden te licht bevonden? Welke duiven krijgen een kans op het kweekhok? Tijdens het voorbije vliegseizoen hebben duiven zich onsterfelijk gemaakt, of zichzelf ondergedompeld in de grijze massa. Duiven, die als eerste op de klep vallen, blijven me bij. Die staan in mijn geheugen gegrift. Daar gaat het om. Natuurlijk zie ik een regelmatige prijsvlieger graag, maar dan moeten er wel vroege prijzen tussen zitten. Met meevliegen in de grauwe massa trek je geen volle zalen! Vervolgens ga ik de favoriet in gedachten koppelen aan verschillende partners en probeer me een voorstelling te vormen van de nafok. Uiterlijke kenmerken spelen een rol. Hoewel ik geen overdreven waarde hecht aan oogkenmerken, zet ik liefst twee verschillende ogen tegenover elkaar. Ervaring heeft me geleerd, dat ogen bij voorkeur complementair moeten zijn. Als doffer en duivin beiden ogen hebben met weinig kleur, dan zal de nafok uitgesproken fletse ogen hebben. Je boert achteruit, zeggen ze op het platteland. Liefst een geeloger tegen een witoger, of omgekeerd. Bij voorkeur heeft één van beiden een (gedeeltelijke) verkenningscirkel. Bewijzen, dat dit noodzakelijk is, heb ik niet. Intuïtief zoek ik duiven die elkaar aanvullen. Dus een  rustige tegen een temperamentvolle.  Soms weet je uit ervaring, dat bepaalde bloedlijnen niet matchen. Daar hou je rekening mee.

Hoewel ik een kruiser ben, wil ik komend jaar wat experimenteren met lichte bloedverwantschap. Kleinzoon tegen de zus van opa, of achterkleinzoon tegen overgrootmoeder. Niet te nauw, want dan worden ze al snel te flauw, is mijn vrees. We willen voorzichtig aan stamvorming gaan doen en dat betekent, dat je in (ver) familieverband moet kweken.

José

Afgelopen week is José aangenomen als lid van “Steeds Verder”. Het ledental daalt en ik wil graag inkorven in mijn eigen club. Die kans vergroot ik, door ook enkele duifjes op naam van José te korven. Dat is niet alleen in mijn belang, maar ook in het belang van de vereniging. De club bestaat 92 jaar en we streven ernaar, om in de gemeente Voorst de enige postduivenvereniging het eeuwfeest te laten halen. Waarschijnlijk zetten we vijftien ringen op naam van José.

Namen

Elk jaar krijgen onze duiven een naam. Vorig jaar kregen de duiven een willekeurige naam en de kinderen van het koppel “Ernst” x “Toos” kregen de namen van de zes kinderen van het gezin van Gogh. Komend jaar wil ik de nazaten uit de van Goghjes een kunstenaarsnaam geven. Ik denk aan tijdgenoten van Vincent van Gogh. De nazaten uit duiven met Willem de Bruinbloed, krijgen een naam uit de wielersport. Willem was zelf ooit wielrenner, vandaar. Dan resteert een minderheid en daar denk ik nog over.   (wordt vervolgd)

Voorster Varia (17)

Voorster Varia (17)

Vrijheid

Daar ben ik aan verknocht. Vrijheid is rijkdom. Een blog schrijven, als je iets te melden hebt en geen verplichtingen of deadline. Wel leuk, als mensen waarvan je het niet weet of verwacht, je aanspreken over je schrijfsels. Dat is een bizarre gewaarwording. Misschien heeft Mark Rutte een geheime fascinatie voor postduiven en zoekt hij een nieuwe hobby voor na zijn politieke loopbaan? Of koning Willem-Alexander, die in de voetsporen van opa Bernhard wil treden? Het is niet waarschijnlijk, maar niets is onmogelijk. De dit jaar overleden koningin Elisabeth, had ook iets met postduiven, als ik Apeldoorner en inmiddels negentiger Henk Florijn mag geloven. Volgens de ongekroonde fanclubvoorzitter van dr. Arthur Bricoux, zocht men voor haar de “zuivere” Bricouxduiven. Henk voelde er niets voor om hofleverancier te worden, omdat zijn eigen rode en vale duiven als kinderen door hem vertroeteld worden. Ik dwaal, zoals wel vaker, af. Over duiven schrijven en over de dingen, die je als duivenhouder bezig houden, is leuk. Mits je de vrijheid hebt om dit te doen op het door jou gewenste moment. Wanneer het schikt en je er zin in hebt.

Reclame

Afgelopen voorjaar ging ik de fout in. Beging een blunder, die me een stuk of zeven jonge duiven kostte. Wat was er aan de hand? Ik schreef eerder over de kasten voor kleinbehuisde senioren of jeugdleden. Daar ging ik min of meer intuïtief mee aan de slag en ze ontstonden zonder tekening of vastomlijnd plan. Was het idealisme, om de duivensport te redden? Nee! Wel spookt altijd de angst door mijn hoofd, om op enig moment te moeten stoppen met de duivensport. Dat heeft alles te maken met mijn allergie. Soms heb ik een nachtmerrie, die terug gaat naar 1982. Ik was letterlijk doodziek van de duiven en kon niet meer in de hokken komen. De allergie werd officieel vastgesteld en de duiven moesten, op enkele favorieten na, afgevoerd worden naar de poelier. Nog voor het vonnis voltrokken werd, scheurde ik op het voetbalveld van S.H.E. in Hall, in een wedstrijd van Voorst 2, de belangrijkste spier in mijn rechterbovenbeen. Ik weet het nog precies. In een slalom twee spelers passeren en vervolgens de derde ook nog voorbij willen. Het was het hoogtepunt en het absolute dieptepunt in mijn voetballoopbaan. Er knapte iets en ik lag kreunend van pijn op de grond. Aan passie en enthousiasme ontbrak het niet, wel aan talent. “Je hebt aangeboren te korte spieren”, zei de chirurg, die de hoofdspier aan elkaar naaide. Dat was bijna drie weken na het incident, toen ik het ziekenhuis verliet. Bij thuiskomst reed ik in mijn Kadett meteen naar Klein Amsterdam. Vijf kilometer rijden. Gas geven en remmen deed ik met rechts, ontkoppelen met één van de krukken. Veertig jaar geleden was dat ook niet verantwoord en verstandig, maar als je jong bent heeft overmoed de overhand op gezond verstand. Oom Dirk had de duifjes drie weken in leven gehouden en keek me vol trots aan. Toen ik hem vertelde, dat mijn beste duif ontbrak, kon hij wel door de grond zakken. Net als ik. De duif bleek gestolen. Ik heb het hele verhaal eerder verteld en verval in herhaling. Alle duiven werden afgevoerd en ik was in één maand tijd mijn duiven- en voetbalhobby kwijt. Een traumatische ervaring. De afgelopen negen jaren liet ik honderden keren “Trijntje” uit. Het schipperke van moeder Toos. In april overleed het hondje op bijna 13-jarige leeftijd. Ik liep meestal een ronde om de aanleunwoningen in de nabijheid van het zorgcentrum. In de buurt van een ondergrondse afvalcontainer, gaf ik haar steevast de vrijheid en dan snuffelde ze in de postzegels van tuintjes, maakte wat rondjes en deed haar behoefte. Soms tikte er een nieuwkomer tegen de ramen, maar als ze zagen dat ik het drolletje in een zakje liet glijden en in de container deponeerde, ging er een duim omhoog. Stel, dat ik hier in de toekomst terecht kom, bedacht ik meerdere malen. Zou ik hier een duivenhokje kunnen en mogen plaatsen? Een hokje van één vierkante meter met een klein rennetje en dan op zaterdag schudden met mijn voerbusje op de vluchtdag, onder het toeziend oog van tientallen bejaarden. Als dat geen reclame voor onze hobby is!

Kast

Het ontwerp van de drie kasten, die ik intuïtief van restmateriaal in een bestaande ren van vijf bij twee meter bouwde, ontstond bij de honderden omloopjes met “Trijntje”. Het was eigenbelang, geen idealisme. Wat kan ik nog, als de allergie toeslaat, of wanneer ik in een aanleunwoning met postzegeltuintje beland als hoogbejaarde? De kast was in de eerste plaats mijn eigen redding. In tweede instantie dacht ik pas aan andere senioren en aan jeugdleden, zonder dikke geldbuidel en klein behuisd. Mijn eerste kast was 120 bij 80 cm. Een “tiny loft”, maar ik wilde ervaren, of het nog kleiner kon. Dat werd een hokje van 95 bij 80 cm. Vorig jaar werd  “Ernst 182” 1e asduif SVT en 1e kring midfond op dit minihokje met negen prijzen op het schapje. Het bewijs, dat je succesvol kunt zijn op de vierkante meter!  Afgelopen winter bouwde ik een derde kast in een afdeling van de ren, die aanvankelijk dienst deed als “azc”. De vreemde duiven hadden het er in mijn optiek te goed naar de zin en vertrokken nooit meer naar hun eigen hok. Niet de bedoeling. De kast werd wederom 95 bij 80, met links de loketkast en rechts de voerplank. Een andere indeling, met een schuifdeur van ongeveer 50 cm  breed.

Blunder

Nu komen we terug op de blunder, die ik dit voorjaar beging. De junioren met ringenserie 928 tot 940 kwamen op de nieuwste kast. Ik had 6 mm. dik trespa aan beide zijden van het schuifdeurtje. Aan de onderkant had ik gemakshalve een balkje van tien cm. hoog gemonteerd, als bevestiging voor de trespastroken en als opstapje voor de duiven bij het schuin naar rechts vliegen naar de voerplank. Ongeveer twee weken na het spenen, zag ik een jong met een hangvleugel. Ik schrok me dood en ruimde het beestje meteen op. De angst voor paratyphus en de angst voor verdere besmetting krijgt op zo’n moment de overhand. Twee dagen later zag ik weer een junior met vleugelproblemen. De vleugel hing niet, maar het beestje zat voortdurend met haar ene vleugel te trekken en leek de voerplank niet te kunnen halen. Gedreven door angst, wist ik niet hoe snel ik een gat in de grond moest graven. De volgende dagen volgden er steeds nieuwe slachtoffers en steeds volgde hetzelfde ritueel. Ik voelde me bezwaard en piekerde me suf. Waarom waren er alleen in het nieuwste kasthokje vleugelproblemen? Eerst dacht ik aan het verleden van deze ruimte. Hier hadden de vreemde duiven vertoefd en die hadden natuurlijk paratyphus onder de leden. Rationeel klopte de redenering niet en ik belde dierenarts Robert Kasperink, voor zijn “second opinion”. Inmiddels was er een zevende junior met vleugelproblemen in hetzelfde nieuwe hokje. Ook vreesde ik te lijden aan “tunnelvisie”. Ik observeerde de duiven regelmatig en zag ze met een lichte draai naar rechts opvliegen vanaf de 10 centimeter hoge balk. Daarbij raakten  ze met hun vleugels de scherpe tresparand van de smalle deuropening. Zou het een mechanische beschadiging van de vleugels kunnen zijn? De twijfel sloeg toe.  Een uur later was ik op consult bij de dierenarts. Een vleugellam, nieuw slachtoffer had ik meegenomen. “Deze duif heeft niet de kenmerken van paratyphus. Ik voel niet de typische knobbel en denk eerder aan mechanische beschadiging”. Met het schaamrood op de kaken, vertelde ik mijn waarneming eerder die dag. “Ik ga zo naar huis en pak meteen de zaag om het balkje in de deuropening weg te zagen. De duiven zullen dan een stukje doorlopen en dan vanaf het bodemrooster rechtstandig naar de voerplank vliegen, zonder de tresparanden te raken in hun zijwaartse manoeuvre”.  Tunnelvisie en angst voor paratyphus lagen ten grondslag aan deze blunder, die zeven gezonde duiven het leven kostte. Nooit zag ik meer een duif met vleugelproblemen in de drie kasten. Achteraf had ik beter op moeten letten. In een nieuw hok kunnen kinderziektes zitten! Vaker dan je denkt, hangen duiven zichzelf op of breken vleugels. Zoals je met kleine kinderen het gevaar vooraf moet onderkennen, moet je op het duivenhok hetzelfde doen. Duiven zien gevaren, die wij niet zien. Omgekeerd gebeurt ook. Uitkijken met taps toelopende spijltjes, uitsteeksels, bedrading, kleine rondslingerende spijkertjes of nietjes e.d. Het gevaar zit in een klein hoekje en is vaak te voorkomen!

A.P.F.

Auteur Arie van den Hoek, nam ik altijd heel serieus. De zesde druk van “Voeding, voeder, vitaminen en duiven” dateert van 1972 en is een halve eeuw oud, maar staat nog steeds op de boekenplank tussen naar schatting vijftig andere duivenboeken. Arie was, naar ik meen, landbouwkundig ingenieur. Veel dingen vergeet je, maar A.P.F. niet. Animal Proteïn Factor, of dierlijk eiwit. Van den Hoek speelde zeer verdienstelijk met postduiven, veelal afkomstig van zijn goede vriend Jacques Tournier. “De duif is en blijft een planteneter en de uitwijkmogelijkheid zit in de grond”, staat vetgedrukt op pagina 51. Tournier en Van den Hoek zijn al heel lang niet meer onder ons. De wijsheid van beide heren leeft in mijn brein voort. Gisteren haalde ik twee grote emmers tuingrond uit mijn moestuin. Op de plek hadden groenlofplanten gestaan, mijn favoriete wintergroente. De haarwortels vormden het bewijs. De tuin is ooit verrijkt met 20 kuub zwartveen, die broer Henk met een open oplegger voor me haalde in de turfstreek. Ook haalde ik vele kruiwagens leem van zuivere komaf en liet ik 1000 kg veelzijdig lavameel komen, om de mineralenhuishouding op peil te brengen. Elk jaar breng ik bovendien zeker honderd kruiwagens paardenmest uit de buurt op mijn tuin in de wintermaanden. Voor gif en bestrijdingsmiddelen in de tuin ben ik doodsbang. Ook kunstmest is niet mijn ding. Door de aarde voor de kweekduiven mix ik duivenvoer, dat vettig gemaakt is met tarwekiemolie. Ook onkruidzaad gaat er door met allerhande mineralen, grit, kruiden, pikkoek e.d.  De enige uitwijkmogelijkheid voor onze duiven is het aanleveren van gezonde en verrijkte  tuinaarde voor aanvang van de kweekperiode. Vrij naar Arie v.d. H.   A.P.F. dus. In tarwekiemolie zit vitamine E voor de vruchtbaarheid , in A.P.F. o.a. vitamine B12.

Sprookjes

“Aan jouw duiven kleven sprookjes”, vertelde laatst iemand tegen me. Ik moest lachen en vroeg, wat hij bedoelde. “Die toevalligheden, rondom duif Cor van Gogh, vind ik behoorlijk bizar”, lichtte hij zijn opmerking toe. Ik glimlachte minzaam. Het verhaal van “Garfield” was precies een kwart eeuw geleden nog veel sprookjesachtiger, maar daar had hij nooit van gehoord. Aan veel van mijn betere duiven, zit een verhaal. Soms een donker en triest verhaal, waarbij de dood om de hoek kwam kijken. Soms een ontroerend verhaal. Ik ken de verhalen en de al dan niet toevalligheden. Sprookjes zijn dikwijls mooier dan het echte leven. Daarin gaat het dikwijls over geld, macht en egoïsme. Ik ben een nuchtere jongen, maar weet, dat er meer is tussen hemel en aarde dan we willen geloven. Sprookjes verzin je niet. Daar sta je bij en kijk je naar. Die ontvouwen zich om je heen, als je geluk hebt. We moeten de magie niet verbreken. Beseffen, dat sprookjes niet op commando gebeuren. In de duivensport moet je keihard werken, geloven in de goeie duif en in jezelf, tegenslag manmoedig verwerken en met veel liefde het succes nastreven. Zelfs dan blijft het dikwijls aards en donker. Soms heb je geluk, dan zit alles mee. Dan zit er een engeltje op je schouder en voltrekt zich bij toverslag het sprookje. Gewoon met duivenvrienden een vlucht beleven, in aanwezigheid van moeder Toos en José, is trouwens ook al een sprookje. Geluk zit in kleine dingen.  (wordt vervolgd)