Voorster Varia (17)

Vrijheid

Daar ben ik aan verknocht. Vrijheid is rijkdom. Een blog schrijven, als je iets te melden hebt en geen verplichtingen of deadline. Wel leuk, als mensen waarvan je het niet weet of verwacht, je aanspreken over je schrijfsels. Dat is een bizarre gewaarwording. Misschien heeft Mark Rutte een geheime fascinatie voor postduiven en zoekt hij een nieuwe hobby voor na zijn politieke loopbaan? Of koning Willem-Alexander, die in de voetsporen van opa Bernhard wil treden? Het is niet waarschijnlijk, maar niets is onmogelijk. De dit jaar overleden koningin Elisabeth, had ook iets met postduiven, als ik Apeldoorner en inmiddels negentiger Henk Florijn mag geloven. Volgens de ongekroonde fanclubvoorzitter van dr. Arthur Bricoux, zocht men voor haar de “zuivere” Bricouxduiven. Henk voelde er niets voor om hofleverancier te worden, omdat zijn eigen rode en vale duiven als kinderen door hem vertroeteld worden. Ik dwaal, zoals wel vaker, af. Over duiven schrijven en over de dingen, die je als duivenhouder bezig houden, is leuk. Mits je de vrijheid hebt om dit te doen op het door jou gewenste moment. Wanneer het schikt en je er zin in hebt.

Reclame

Afgelopen voorjaar ging ik de fout in. Beging een blunder, die me een stuk of zeven jonge duiven kostte. Wat was er aan de hand? Ik schreef eerder over de kasten voor kleinbehuisde senioren of jeugdleden. Daar ging ik min of meer intuïtief mee aan de slag en ze ontstonden zonder tekening of vastomlijnd plan. Was het idealisme, om de duivensport te redden? Nee! Wel spookt altijd de angst door mijn hoofd, om op enig moment te moeten stoppen met de duivensport. Dat heeft alles te maken met mijn allergie. Soms heb ik een nachtmerrie, die terug gaat naar 1982. Ik was letterlijk doodziek van de duiven en kon niet meer in de hokken komen. De allergie werd officieel vastgesteld en de duiven moesten, op enkele favorieten na, afgevoerd worden naar de poelier. Nog voor het vonnis voltrokken werd, scheurde ik op het voetbalveld van S.H.E. in Hall, in een wedstrijd van Voorst 2, de belangrijkste spier in mijn rechterbovenbeen. Ik weet het nog precies. In een slalom twee spelers passeren en vervolgens de derde ook nog voorbij willen. Het was het hoogtepunt en het absolute dieptepunt in mijn voetballoopbaan. Er knapte iets en ik lag kreunend van pijn op de grond. Aan passie en enthousiasme ontbrak het niet, wel aan talent. “Je hebt aangeboren te korte spieren”, zei de chirurg, die de hoofdspier aan elkaar naaide. Dat was bijna drie weken na het incident, toen ik het ziekenhuis verliet. Bij thuiskomst reed ik in mijn Kadett meteen naar Klein Amsterdam. Vijf kilometer rijden. Gas geven en remmen deed ik met rechts, ontkoppelen met één van de krukken. Veertig jaar geleden was dat ook niet verantwoord en verstandig, maar als je jong bent heeft overmoed de overhand op gezond verstand. Oom Dirk had de duifjes drie weken in leven gehouden en keek me vol trots aan. Toen ik hem vertelde, dat mijn beste duif ontbrak, kon hij wel door de grond zakken. Net als ik. De duif bleek gestolen. Ik heb het hele verhaal eerder verteld en verval in herhaling. Alle duiven werden afgevoerd en ik was in één maand tijd mijn duiven- en voetbalhobby kwijt. Een traumatische ervaring. De afgelopen negen jaren liet ik honderden keren “Trijntje” uit. Het schipperke van moeder Toos. In april overleed het hondje op bijna 13-jarige leeftijd. Ik liep meestal een ronde om de aanleunwoningen in de nabijheid van het zorgcentrum. In de buurt van een ondergrondse afvalcontainer, gaf ik haar steevast de vrijheid en dan snuffelde ze in de postzegels van tuintjes, maakte wat rondjes en deed haar behoefte. Soms tikte er een nieuwkomer tegen de ramen, maar als ze zagen dat ik het drolletje in een zakje liet glijden en in de container deponeerde, ging er een duim omhoog. Stel, dat ik hier in de toekomst terecht kom, bedacht ik meerdere malen. Zou ik hier een duivenhokje kunnen en mogen plaatsen? Een hokje van één vierkante meter met een klein rennetje en dan op zaterdag schudden met mijn voerbusje op de vluchtdag, onder het toeziend oog van tientallen bejaarden. Als dat geen reclame voor onze hobby is!

Kast

Het ontwerp van de drie kasten, die ik intuïtief van restmateriaal in een bestaande ren van vijf bij twee meter bouwde, ontstond bij de honderden omloopjes met “Trijntje”. Het was eigenbelang, geen idealisme. Wat kan ik nog, als de allergie toeslaat, of wanneer ik in een aanleunwoning met postzegeltuintje beland als hoogbejaarde? De kast was in de eerste plaats mijn eigen redding. In tweede instantie dacht ik pas aan andere senioren en aan jeugdleden, zonder dikke geldbuidel en klein behuisd. Mijn eerste kast was 120 bij 80 cm. Een “tiny loft”, maar ik wilde ervaren, of het nog kleiner kon. Dat werd een hokje van 95 bij 80 cm. Vorig jaar werd  “Ernst 182” 1e asduif SVT en 1e kring midfond op dit minihokje met negen prijzen op het schapje. Het bewijs, dat je succesvol kunt zijn op de vierkante meter!  Afgelopen winter bouwde ik een derde kast in een afdeling van de ren, die aanvankelijk dienst deed als “azc”. De vreemde duiven hadden het er in mijn optiek te goed naar de zin en vertrokken nooit meer naar hun eigen hok. Niet de bedoeling. De kast werd wederom 95 bij 80, met links de loketkast en rechts de voerplank. Een andere indeling, met een schuifdeur van ongeveer 50 cm  breed.

Blunder

Nu komen we terug op de blunder, die ik dit voorjaar beging. De junioren met ringenserie 928 tot 940 kwamen op de nieuwste kast. Ik had 6 mm. dik trespa aan beide zijden van het schuifdeurtje. Aan de onderkant had ik gemakshalve een balkje van tien cm. hoog gemonteerd, als bevestiging voor de trespastroken en als opstapje voor de duiven bij het schuin naar rechts vliegen naar de voerplank. Ongeveer twee weken na het spenen, zag ik een jong met een hangvleugel. Ik schrok me dood en ruimde het beestje meteen op. De angst voor paratyphus en de angst voor verdere besmetting krijgt op zo’n moment de overhand. Twee dagen later zag ik weer een junior met vleugelproblemen. De vleugel hing niet, maar het beestje zat voortdurend met haar ene vleugel te trekken en leek de voerplank niet te kunnen halen. Gedreven door angst, wist ik niet hoe snel ik een gat in de grond moest graven. De volgende dagen volgden er steeds nieuwe slachtoffers en steeds volgde hetzelfde ritueel. Ik voelde me bezwaard en piekerde me suf. Waarom waren er alleen in het nieuwste kasthokje vleugelproblemen? Eerst dacht ik aan het verleden van deze ruimte. Hier hadden de vreemde duiven vertoefd en die hadden natuurlijk paratyphus onder de leden. Rationeel klopte de redenering niet en ik belde dierenarts Robert Kasperink, voor zijn “second opinion”. Inmiddels was er een zevende junior met vleugelproblemen in hetzelfde nieuwe hokje. Ook vreesde ik te lijden aan “tunnelvisie”. Ik observeerde de duiven regelmatig en zag ze met een lichte draai naar rechts opvliegen vanaf de 10 centimeter hoge balk. Daarbij raakten  ze met hun vleugels de scherpe tresparand van de smalle deuropening. Zou het een mechanische beschadiging van de vleugels kunnen zijn? De twijfel sloeg toe.  Een uur later was ik op consult bij de dierenarts. Een vleugellam, nieuw slachtoffer had ik meegenomen. “Deze duif heeft niet de kenmerken van paratyphus. Ik voel niet de typische knobbel en denk eerder aan mechanische beschadiging”. Met het schaamrood op de kaken, vertelde ik mijn waarneming eerder die dag. “Ik ga zo naar huis en pak meteen de zaag om het balkje in de deuropening weg te zagen. De duiven zullen dan een stukje doorlopen en dan vanaf het bodemrooster rechtstandig naar de voerplank vliegen, zonder de tresparanden te raken in hun zijwaartse manoeuvre”.  Tunnelvisie en angst voor paratyphus lagen ten grondslag aan deze blunder, die zeven gezonde duiven het leven kostte. Nooit zag ik meer een duif met vleugelproblemen in de drie kasten. Achteraf had ik beter op moeten letten. In een nieuw hok kunnen kinderziektes zitten! Vaker dan je denkt, hangen duiven zichzelf op of breken vleugels. Zoals je met kleine kinderen het gevaar vooraf moet onderkennen, moet je op het duivenhok hetzelfde doen. Duiven zien gevaren, die wij niet zien. Omgekeerd gebeurt ook. Uitkijken met taps toelopende spijltjes, uitsteeksels, bedrading, kleine rondslingerende spijkertjes of nietjes e.d. Het gevaar zit in een klein hoekje en is vaak te voorkomen!

A.P.F.

Auteur Arie van den Hoek, nam ik altijd heel serieus. De zesde druk van “Voeding, voeder, vitaminen en duiven” dateert van 1972 en is een halve eeuw oud, maar staat nog steeds op de boekenplank tussen naar schatting vijftig andere duivenboeken. Arie was, naar ik meen, landbouwkundig ingenieur. Veel dingen vergeet je, maar A.P.F. niet. Animal Proteïn Factor, of dierlijk eiwit. Van den Hoek speelde zeer verdienstelijk met postduiven, veelal afkomstig van zijn goede vriend Jacques Tournier. “De duif is en blijft een planteneter en de uitwijkmogelijkheid zit in de grond”, staat vetgedrukt op pagina 51. Tournier en Van den Hoek zijn al heel lang niet meer onder ons. De wijsheid van beide heren leeft in mijn brein voort. Gisteren haalde ik twee grote emmers tuingrond uit mijn moestuin. Op de plek hadden groenlofplanten gestaan, mijn favoriete wintergroente. De haarwortels vormden het bewijs. De tuin is ooit verrijkt met 20 kuub zwartveen, die broer Henk met een open oplegger voor me haalde in de turfstreek. Ook haalde ik vele kruiwagens leem van zuivere komaf en liet ik 1000 kg veelzijdig lavameel komen, om de mineralenhuishouding op peil te brengen. Elk jaar breng ik bovendien zeker honderd kruiwagens paardenmest uit de buurt op mijn tuin in de wintermaanden. Voor gif en bestrijdingsmiddelen in de tuin ben ik doodsbang. Ook kunstmest is niet mijn ding. Door de aarde voor de kweekduiven mix ik duivenvoer, dat vettig gemaakt is met tarwekiemolie. Ook onkruidzaad gaat er door met allerhande mineralen, grit, kruiden, pikkoek e.d.  De enige uitwijkmogelijkheid voor onze duiven is het aanleveren van gezonde en verrijkte  tuinaarde voor aanvang van de kweekperiode. Vrij naar Arie v.d. H.   A.P.F. dus. In tarwekiemolie zit vitamine E voor de vruchtbaarheid , in A.P.F. o.a. vitamine B12.

Sprookjes

“Aan jouw duiven kleven sprookjes”, vertelde laatst iemand tegen me. Ik moest lachen en vroeg, wat hij bedoelde. “Die toevalligheden, rondom duif Cor van Gogh, vind ik behoorlijk bizar”, lichtte hij zijn opmerking toe. Ik glimlachte minzaam. Het verhaal van “Garfield” was precies een kwart eeuw geleden nog veel sprookjesachtiger, maar daar had hij nooit van gehoord. Aan veel van mijn betere duiven, zit een verhaal. Soms een donker en triest verhaal, waarbij de dood om de hoek kwam kijken. Soms een ontroerend verhaal. Ik ken de verhalen en de al dan niet toevalligheden. Sprookjes zijn dikwijls mooier dan het echte leven. Daarin gaat het dikwijls over geld, macht en egoïsme. Ik ben een nuchtere jongen, maar weet, dat er meer is tussen hemel en aarde dan we willen geloven. Sprookjes verzin je niet. Daar sta je bij en kijk je naar. Die ontvouwen zich om je heen, als je geluk hebt. We moeten de magie niet verbreken. Beseffen, dat sprookjes niet op commando gebeuren. In de duivensport moet je keihard werken, geloven in de goeie duif en in jezelf, tegenslag manmoedig verwerken en met veel liefde het succes nastreven. Zelfs dan blijft het dikwijls aards en donker. Soms heb je geluk, dan zit alles mee. Dan zit er een engeltje op je schouder en voltrekt zich bij toverslag het sprookje. Gewoon met duivenvrienden een vlucht beleven, in aanwezigheid van moeder Toos en José, is trouwens ook al een sprookje. Geluk zit in kleine dingen.  (wordt vervolgd)