Zieleroerselen, zotteklap & zever (19)

Statiegeldduiven

Wie de naam bedacht, weet ik niet. Was het Falco Ebben? Met “statiegeldduiven” worden duiven bedoeld die een hemelse stamkaart hebben, die veelal ooit veel geld gekost hebben, maar die geen kweekpotentie hebben. Omwille van hun veelbelovende stamkaart worden zulke duiven vaak jaren op rij “rondgepompt” op de diverse verkoopsites. Zodoende leveren ze voor de verkoper nog wat geld op, maar de koper van de duif haalt alleen teleurstelling en ziektes op het hok. Soms kweken ze alleen “wegvliegers”. Ik meen, dat Gert Jan Beute die term lanceerde. Het zijn duiven die weinig honkvast zijn en bij de eerste de beste beproeving verloren gaan. Door schade en schande wijs geworden, blijf ik ver weg van de meeste verkoopsites. D.w.z. kijken en niet kopen. Een enkele keer komt er een pareltje voorbij. Een zomerjong speciaal gekweekt voor de verkoop uit een bewezen goed koppel uit een prepotente lijn. Dat laatste is belangrijk, want elke ter verkoop aangeboden duif heeft een ronkende stamkaart!

Kweekpotentie

Afgelopen jaar hielden we ongekend veel junioren over. Met dank aan de beperkte aanwezigheid van haviken. Uit één kweekkoppel hadden we vijf jongen gefokt en na Troyes zaten die er allemaal nog. Dat zijn we niet gewend. Toch laten we het ouderkoppel niet bijeen komend jaar. Slechts één jong presteerde redelijk, de rest matig. In voorgaande jaren zouden er van die vijf jongen twee of drie opgevreten zijn en dan zouden we te weinig informatie gehad hebben om tot een weloverwogen afweging te komen. Veelbelovend is een jaarling op het kweekhok met meteen in het eerste kweekjaar één of twee goede nazaten. Onze “José” is zo’n duif. Haar dochters “Cindy 404” (6e asduif GOU) en “Tonia 423” zijn prachtige duivinnen in de hand en ze hebben zich op de vluchten laten zien. “José” lijkt kweekpotentie te hebben en daar zijn we naar op zoek! Of “Marga” ook die potentie heeft, is nog onduidelijk. Vorig jaar als jonge duif miste ze niet en werd 1e asduif GOU jong. Met “Marga” was iets bijzonders aan de hand. Ze raakte opgewonden van een verliefd stelletje en er ontstond een driehoeksverhouding in een donker hoekje. Dat laatste is belangrijk in mijn ogen. De duiven moeten elkaar niet kunnen zien! Ze was duidelijk het vijfde wiel aan de wagen, maar stapel op haar gedeelde nestje. De twee duivinnen zaten in het pikkedonker samen op de eitjes en duwden elkaar van de eitjes. “Marga” was hier erg gevoelig voor en daardoor vloog ze zich wekelijks uit de naad. Zonder die motivatie zou ze waarschijnlijk onopvallend gepresteerd hebben. Ze gaf twee mooie zonen, “Sebas” en “Bram”. Met dank aan het boekhoudwerk van Bram en Theo weet ik, dat ze vier en drie keer prijs vlogen. Te weinig om voor “Marga” een standbeeld op te richten!  In 2018 krijgt ze met een andere partner de kans om zich te revancheren. Het geeft eens te meer aan, dat de omstandigheden medebepalend zijn voor de prestaties van de jonge duiven. Waren ze optimaal gezond, trainden ze goed aan huis, waren ze gemotiveerd en … hadden ze het weer, de wind en de omstandigheden een beetje mee?

Kweekgoud

Een doffer of duivin met kweekpotentie is goud waard op het kweekhok. Een echt kweekwonder hebben we niet. Dat zeg ik eerlijk. Een gemakkelijk goed verervende duif wel. Daar houden we rekening mee bij het koppelen. Zijn of haar jongen houden we gemakkelijk over, zijn goed gebouwd, kunnen kop vliegen (teletekst) en hebben een goed rendement. Daar willen we er graag meer van!  Een duif met echte kweekpotentie geeft goede nafok met verschillende partners. Hans Hak uit Maurik volg ik al enige jaren. Zijn “Vechter” en zijn “stammoedertje 677” zijn duiven met kweekpotentie. Echte stamduiven. Twee rechtstreekse Braad de Joode duiven overigens. Samen gaven ze uitstekende nafok, maar gekruist met andere duiven gaven ze ieder afzonderlijk zo mogelijk nog betere nafok. “Iniësta” (zes keer pure kop op NPO vluchten, maar ook snel op de vitesse), “888” (de “alleskunner”) en “Nick” zijn er sprekende voorbeelden van. Heel leerzaam overigens om te bestuderen hoe op andere hokken toppers gefokt zijn. Enkele jaren geleden kochten we bij Hans zes zomerjongen uit zijn toppers. Ze zitten er alle zes nog en krijgen komend jaar de kans op ons kweekhok om zich te bewijzen. Een driekwart Hak tegen een rechtstreekse Hak, maar zeker ook pure kruisingen. Echte topduiven, ook bij Hans Hak, zijn meestal kruisingsproducten!

Nestspel

Afgelopen jaar speelde ik mijn jongen ongescheiden. Sommigen vlogen op een nestje, anderen ongepaard. Vooral op eitjes kwamen de resultaten niet uit de verf. Ik overweeg dan ook sterk om komend jaar de junioren op de deur te spelen. Doffers en duivinnen gescheiden en roulerend in hok en ren. Daarvoor zal ik hokken en rennen moeten aanpassen. De hokken minder uitnodigend om aan te lopen en de rennen verduisterbaar. Het rendement van jonge duiven op nest stelt vaak teleur. Duivinnen moeten leggen en kunnen niet mee, jonge doffers op drijven zijn te zot bij wind van achteren en schieten door. Verder is het zonder oude duiven erg lastig om midzomer aan jonkies te komen om onder te schuiven bij vliegende junioren. Het is bovendien een hoop gedoe om jonkies in leven te houden als de ouders op reis zijn en vluchten uitgesteld worden. Ik ben er helemaal klaar mee!

Koppelen

Op dit moment heb ik de kweekkoppels voor 2018 op papier. Ik kan daar weken mee zoet zijn en hele dagen en nachten over (dag)dromen. Voor de koppeling is er “Bijltjesdag”. Alle kwekers die niet gebracht hebben wat we verwachtten moeten een goede reden hebben om de status van kweekduif te behouden. Een duif met geweldige vliegprestaties als jonge duif krijgt een jaartje extra respijt, maar zeker niet veel langer. Een mooie naam, stamboom of erelijst is niet genoeg om te kunnen bijtekenen! Bewezen kweekpotentie is een keiharde voorwaarde. Nu we wat langer bezig zijn (sinds 2009) leggen we de lat elk jaar hoger. Voor elke duif die we willen toevoegen, moet een andere duif wijken. De concurrentie wordt op die manier moordend en dat is alleen maar positief. Gelukkig heb ik weinig last van sentimenten als het om selectie gaat. “Dan had je als kweker maar beter je best moeten doen”, denk ik vaak. Twaalf kweekkoppels en daarmee basta! Lukt het met twaalf koppels niet, dan zal het met twintig zeker niet lukken! Met hulp van twaalf voedsterkoppels komen we in het voorjaar aan ongeveer 40 vroege jongen van ons zelf. Als Bram er ook 40 levert en de havik houdt zich redelijk koest, dan kunnen we ons weer een jaartje uitleven met de junioren. Het koppelen vind ik elk jaar weer een leuke uitdaging. ’t Is veel schuiven en puzzelen. Ik hou van variatiebreedte. Uit een kraswitpen met een vaalschimmel kun je alle kleuren van de regenboog verwachten. Daar houden Albert en ik van. Kwaliteit komt echter op de eerste plaats, dan een hele tijd niets en dan pas kijken we naar de kleurtjes. Een rijkgekleurd oog tegen een wat vlakker oog. Geeloog tegen witoog. De ogentheorie is ondergeschikt. Het gaat om prestaties. Dan weer een hele tijd niets en vervolgens denken we aan variatiebreedte of bastaardsterkte. Uit twee geelogers of twee witogers zijn al ontelbare topduiven gefokt. Proefondervindelijk. De waarde van de ogentheorie is erg betrekkelijk in mijn optiek. Het gaat om goede duiven, temperament, wilskracht, spierkracht, rijke en zachte pluim en …. vooral een goed kompas! Op dit moment heb ik twaalf koppels op papier waar ik een goed gevoel bij heb. Geen “papieren tijgers”, geen “statiegeldduiven” of “wegvliegerkwekers”. Toch zullen we in september 2018 weer moeten vaststellen, dat meerdere “droomkoppels” de harde realiteit niet aan konden. We moeten echter blijven geloven in vooruitgang, in onze duiven, in onszelf en in elkaar.

(wordt vervolgd)