Voorster Varia (18)

Koppelen

Tussen kerst en Nieuwjaar zijn de meeste mensen vrij. Een ideaal moment om te koppelen, zeker als het niet te koud is. Ook wij willen van deze periode gebruik maken. Er wordt al een week bijgelicht en als alles volgens plan verloopt, zullen de eerste eieren in de eerste week van januari gelegd worden.  De laatste week van januari papjongen en rond 20 februari zullen de eerste junioren in Gietelo geplaatst worden. Met behulp van voedsterkoppels zal er een tweede golf volgen in de eerste week van maart en vervolgens hoop ik eind april, begin mei op tal te zijn in Gietelo. Het streven is plm. honderd jongen voor eigen gebruik, maar als het er tachtig zijn, ben ik ook tevreden. Minder is meestal meer!

Groenlof

Na de langste dag zaai ik steevast groenlof. Zaai je eerder, dan schieten de planten door en kun je alles aan de kippen en duiven geven. Groenlof is een “vergeten groente”. Bij de supermarkt zul je het niet vinden en ook bij de echte groenteboer trof ik het nooit aan. Zelf ben ik niet gecharmeerd van “vergeten groente”. Je hebt er veel werk mee, of het is lastig te verbouwen, of het is niet smakelijk. Er is een reden voor, dat schorseneren bij de “vergeten groente” is terecht gekomen. Enige jaren terug gaf ik de schorseneren een kans, maar een jaar later was ik de groente al weer vergeten. Het vormt zeer lange wortels, diep in de grond, houdt de grond lang bezet en je krijgt er moeilijk te reinigen zwarte handen van bij het verwerken. Een echte smaaksensatie was het evenmin. Groenlof staat in mijn persoonlijke top 40 al jaren op één. “Bohemian Rhapsody”, zeg maar. Gemakkelijk te verbouwen en het geeft uniek veel rendement. Het groeit snel, je kunt het maandenlang als rauwkost eten, tot zelfs in februari en het is een regelrechte smaaksensatie. Het heeft iets weg van andijvie, maar als je gewend bent aan groenlof, verlang je niet meer naar andijvie. Uit één pakje zaad, haal ik gemakkelijk 500 te verspenen groenlofplantjes. Dat lijkt veel, maar ik heb ruimte genoeg in de tuin en niet alleen José en ik zijn er dol op, ook de kippen zijn er verzot op. Van welke andere groente kun je in de wintermaanden onbeperkt verse salade snijden? Dit jaar hebben we pech. De groenlofplanten vormen veel schutbladeren, waardoor de eigenlijke krop behoorlijk beschermd wordt tegen nachtvorst. Nu het de hele week matig tot streng vriest, is dat iets te veel van het goede. Groenlof oogsten tot in het voorjaar kunnen we wel vergeten. Je kunt de groenlof eten als andijvie: rauw gesneden als witlof- of andijviesalade, gestoofd en als stamppot, zoals je “foeksandievie” maakt. Gelukkig gingen er in de vier kippenrennen wekelijks zo’n 25 kroppen groenlof door en ook de duiven aten er flink van. Zelf aten we de rauwe groenlof zeker drie keer per week en dat gaan we de komende twee maanden zeker missen. Eén nadeel moet ik vermelden. Doordat het grote publiek de groenlof niet kent, is het zaad niet veredeld. Als beroepstuinders de groente zouden omarmen, zou dat de kwaliteit van het zaad sterk ten goede komen. Nu is er weinig uniformiteit en ook dat maakt de groente ongeschikt voor massaconsumptie. Ik heb trouwens weinig met de smaak van de massa. Dat geldt  in mijn geval niet alleen voor groente, maar ook voor muziek en voor duiven.

Ogen

Wie tegenwoordig een duivenfoto ziet, krijgt een uitvergroot duivenoog op de koop toe. Liefhebbers zoeken “vastigheid”, waaraan ze zich kunnen vastklampen. Dat is van alle tijden. De vleugeltheorie van “Vanderschelden” was ooit het heilig evangelie. Met een lineaal werd de vleugel gemeten. De verspringing tussen voor- en achtervleugel, “décallage” met een deftig woord, kon niet groot genoeg zijn en ook de vier buitenste pennen moesten er flink uitspringen. Allemaal onzin? Nee, zeker niet. “Hangers” met lappen van achtervleugels, zie je niet veel meer, ook niet bij fondduiven. Ook “kippenvleugels” zoals destijds onze “Stip” had, zie je niet vaak meer. Als de mand de selectie doet, vallen de “trage vleugels” vanzelf door de mand. In de jaren zestig had je duiven met brede ruggen. Het leken soms “strijkijzers”. Ook duiven met ruggen “uit twee stukken”. Ook herinner ik me duiven met “pinstaarten” en hele kleine pupillen. Ooit kocht ik voor een gulden de “Bolswardduivin” bij opkoper van Harten in Apeldoorn. Een forse duivin met brede rug, zeldzaam kleine pupil en echte pinstaart. Ze was van 1969 en in gedachten zie ik haar voor me. De eigenaar, ik meen dat hij Stienstra heette, schreef me, dat het een echte Krauth was, van de bekende fondspeler uit het Limburgse Meerssen. Later in de jaren zeventig ving duivenvriend Gerrit Ilbrink een duif op van Jos Jilesen uit Boxtel. Directeur van een melkfabriek. Hij mocht de opvanger houden en haalde in Boxtel nog meerdere duiven. Puur Krauth. Gerrit slaagde er op de fond enorm mee. Terug naar de ogen. Het gaat in de duivensport bij de topduif niet om het detail, maar om het geheel. We kunnen selecteren op brede ruggen, pinstaarten, snelle vleugels en duivenogen met veel pigment, verkenningscirkels en de Vermeyenring. Ook op duivenpootjes met zwemvliezen of voetbevedering, of op duiven met een kuif of strik. Daar schieten we echter niks mee op. Kweken we een bewezen topduif, dan dankt de duif die kwalificatie niet aan de witte teennagels, de strik, de verkenningscirkel of de donkere band op de staart. Was het maar zo gemakkelijk. De meeste kwaliteiten zijn trouwens onzichtbaar. Daarom is de mand de enige betrouwbare informatiebron. Speelt de bouw dan geen enkele rol?  Toch wel. Ik herinner me schaatsenrijder Falco Zandstra met zijn dunne beentjes. Een regelrechte sensatie, maar hij verdween bijna nog sneller, dan dat hij kwam. Rintje Ritsma met zijn “turbodijen” bleef vele jaren aan de top. Net als Sven Kramer. Een goeie kop (wilskracht) en stabiel karakter in combinatie met een sterk lijf. Eéndagsvliegen kunnen enkele keren pieken, maar zijn snel opgebrand. Bij duiven werkt het eigenlijk precies eender.

Ogen (2)

Onder alle kleuren ogen zijn topduiven te vinden, maar nog oneindig meer soepduiven. Over soepduiven schiet me trouwens een anekdote te binnen, die Marcel Sangers me ooit toevertrouwde en ik graag met U deel. Een Nederlandse duivenliefhebber stond op een beurs met veel Duitse sportvrienden. Marcel had er ook een stand en verkocht zijn duifjes als warme broodjes. De Nederlander sprak geen woord over de grens en vroeg aan Marcel wat hij fout deed. Marcel verklapte zijn geheim:  “Supertauben” en “Gute Zuchttauben”, dat willen de Duitsers horen. De Nederlander bedankte Marcel voor de tip. ’s Avonds in het hotel sprak Marcel hem. Zelf was hij “los”, maar de weinig taalgevoelige landgenoot had geen veer verkocht. “Toen ik hem vroeg, wat hij gezegd had tegen potentiële kopers, begreep ik zijn fiasco. Die sukkel had het over Gute Suppetauben”, vertelde Marcel lachend.  Onder soepduiven vindt men ook allerlei ogen. Rijkgepigmenteerd en met volledige verkenningscirkels en flets gekleurd zonder cirkel, schreefke of oogteken. Daar zit het niet in. Wijlen John Lambrechts schreef er in 1973 “Ogen in kleur” over. Als ondertitel “Kwaliteiten van de duif”. Hij merkt op bladzijde 17 het volgende op: “De kleur van het oog wordt eveneens rijker (of meer gebonden) naargelang de duif uitgroeit”. Het impliceert, “dat vele ogenkeurders pas een duif juist kunnen beoordelen als zij twee jaar oud is en de oogtekens zich laten zien”. Zelf moet ik mijn duiven op de leeftijd van ongeveer acht maanden oud beoordelen. Dat kan dus niet op oogkwaliteiten. In mijn ogen is dat geen probleem. Vaak weet ik in de maand september van elke duif wat ie waard is. Daar heb ik de uitdraai van Compustam niet voor nodig. Ik ben intensief met de junioren bezig en ken hun innerlijke en uiterlijke kwaliteiten. “Olympic Frank” was een echte “pointeur” en een doffer met kleur in het oog en een volledige verkenningscirkel. Eigenlijk zie je dat pas goed, als je de foto met duivenoog bekijkt. Het is mooi meegenomen en een pluspunt, maar telt alleen als de duif in kwestie goed gevlogen heeft!  De theorieën in het boek “Ogen in kleur” zijn leuk wintervertier, zoals ook de vleugeltheorie dat is. De mand is maatgevend en een mooie vleugel en dito oog is bonus.

Ogen (3)

Van mijn kwekers ken ik in grote lijnen alle details. Als ik in bed lig, zie ik elke duif in gedachten en ik heb een goed beeld van bouw en ogen. In het najaar ben je bezig met de toekomstige kwekers. Welke duiven hebben te weinig gebracht en worden te licht bevonden? Welke duiven krijgen een kans op het kweekhok? Tijdens het voorbije vliegseizoen hebben duiven zich onsterfelijk gemaakt, of zichzelf ondergedompeld in de grijze massa. Duiven, die als eerste op de klep vallen, blijven me bij. Die staan in mijn geheugen gegrift. Daar gaat het om. Natuurlijk zie ik een regelmatige prijsvlieger graag, maar dan moeten er wel vroege prijzen tussen zitten. Met meevliegen in de grauwe massa trek je geen volle zalen! Vervolgens ga ik de favoriet in gedachten koppelen aan verschillende partners en probeer me een voorstelling te vormen van de nafok. Uiterlijke kenmerken spelen een rol. Hoewel ik geen overdreven waarde hecht aan oogkenmerken, zet ik liefst twee verschillende ogen tegenover elkaar. Ervaring heeft me geleerd, dat ogen bij voorkeur complementair moeten zijn. Als doffer en duivin beiden ogen hebben met weinig kleur, dan zal de nafok uitgesproken fletse ogen hebben. Je boert achteruit, zeggen ze op het platteland. Liefst een geeloger tegen een witoger, of omgekeerd. Bij voorkeur heeft één van beiden een (gedeeltelijke) verkenningscirkel. Bewijzen, dat dit noodzakelijk is, heb ik niet. Intuïtief zoek ik duiven die elkaar aanvullen. Dus een  rustige tegen een temperamentvolle.  Soms weet je uit ervaring, dat bepaalde bloedlijnen niet matchen. Daar hou je rekening mee.

Hoewel ik een kruiser ben, wil ik komend jaar wat experimenteren met lichte bloedverwantschap. Kleinzoon tegen de zus van opa, of achterkleinzoon tegen overgrootmoeder. Niet te nauw, want dan worden ze al snel te flauw, is mijn vrees. We willen voorzichtig aan stamvorming gaan doen en dat betekent, dat je in (ver) familieverband moet kweken.

José

Afgelopen week is José aangenomen als lid van “Steeds Verder”. Het ledental daalt en ik wil graag inkorven in mijn eigen club. Die kans vergroot ik, door ook enkele duifjes op naam van José te korven. Dat is niet alleen in mijn belang, maar ook in het belang van de vereniging. De club bestaat 92 jaar en we streven ernaar, om in de gemeente Voorst de enige postduivenvereniging het eeuwfeest te laten halen. Waarschijnlijk zetten we vijftien ringen op naam van José.

Namen

Elk jaar krijgen onze duiven een naam. Vorig jaar kregen de duiven een willekeurige naam en de kinderen van het koppel “Ernst” x “Toos” kregen de namen van de zes kinderen van het gezin van Gogh. Komend jaar wil ik de nazaten uit de van Goghjes een kunstenaarsnaam geven. Ik denk aan tijdgenoten van Vincent van Gogh. De nazaten uit duiven met Willem de Bruinbloed, krijgen een naam uit de wielersport. Willem was zelf ooit wielrenner, vandaar. Dan resteert een minderheid en daar denk ik nog over.   (wordt vervolgd)