Focus 2013

Freek's Focus (3)

Iriscopie, kweekogen, variatiebreedte;  hoop, geloof en liefde.

Toen ik in 2010 begon met het leveren van stukjes voor de site van Albert, was dat bedoeld als verantwoording voor mijn doen en laten met de duiven van derden.  In dat jaar werd min of meer stilzwijgend duidelijk, dat Albert en Freek weer gingen samenwerken in de postduivenhobby. Dat we elkaar goed aanvoelden en aanvulden wisten we al sedert 1987.  Toch moet je de dialoog gaande houden en van elkaar weten wat er leeft en speelt. Te veel combinaties vallen na verloop van tijd uit elkaar en niet zelden gaat er wrijving en frustratie aan vooraf. 
Door te schrijven, gaf ik mijn zieleroerselen bloot en bood ik Albert een inkijkje op de gang van zaken op mijn hok.  Tevens zag ik het als verlevendiging van de site en als leerstoel voor beginnende en jonge liefhebbers.  Een klein beetje onderwijzer ben ik altijd gebleven, denk ik.  Nu mijn stukjes door een breder publiek worden opgepikt en zelfs doorgeplaatst, realiseer ik me waarom ik dit doe.
Door dingen te verwoorden en uit te leggen, word ik gedwongen over dingen na te denken. Moet ik hoofd- van bijzaken scheiden en ga ik dingen zelf waarschijnlijk beter begrijpen.

Eerst wil ik nog even terugkomen op de vorige Focus. Marcel Sangers had een fantastische veiling bij Pipa. Bruto 475.000 euro. Daarmee blijft hij ruim achter bij Cees, Ludo en Pieter, maar ik vond het niettemin een felicitatie waard. Marcel maakte het afgelopen jaar veel ellende mee, waardoor hij het plezier in de sport goeddeels verloor, vertelde hij.  Bijna een half miljoen beuren voor je duiven, dat doen weinigen hem na.
Marcel kwam al als menneke van 13 jaar bij ons thuis. Hij was destijds bevriend met mijn jongste broer Ben. Later, toen hij zelf een rijbewijs had en duiven, kwam hij regelmatig kijken bij de aankomst van mijn duiven. Ik was toen zelf ook weer gestart in 1987, na vijf jaren zonder duiven te hebben geleefd.  In 1989 kwamen de jonge duiven voortreffelijk. Vooral de duiven van Jan Suijkerbuijk en Bertie Camphuis pakten als boter op de boterham en maakten me kampioen jonge duiven in het rayon (afd. Salland). Marcel was erg leep en leergierig en haalde duiven bij Jan en Bertie om dezelfde koppelingen te kunnen maken. We moesten altijd lachen om de malle fratsen van Marcel.  Als Annie de Rooy deed hij op mijn verzoek een conference op de gezamenlijk gevierde verjaardag van vader Ernst, broer Henk en ondergetekende op 30 december in het padvindersclubhuis.  Iedereen lag dubbel. Ook bij "Steeds Verder" liet ik hem opdraven in mijn voorzitterstijd en toen ik in 1997 wereldkampioen werd, gingen we met een volle bus met familie en vrienden naar de huldiging in Belgie.  Marcel was onze clown en ceremoniemeester voorin de bus en vader Ernst met zijn accordeon zorgde voor de muziek. Zoiets vergeet ik nimmer.  Tot die tijd was Marcel vooral bekend als clown, maar vanaf 1997 steeg zijn ster als een komeet in de duivensport. Eerst lokaal en regionaal, maar vooral na zijn kennismaking met Gerard Koopman en diens voedermethode, stond er geen maat meer op zijn spel en volgde landelijk de doorbraak op met name de dagfond.  De succesvolle veiling rond zijn 45ste levensjaar is een goed getimede bekroning van 15 jaar topsport!

De naam Alwin Petrie viel de vorige Focus eveneens.  Toevallig kwam ik
hem afgelopen week tegen bij voerleverancier van der Bijl in Voorstonden. Het duifje dat onze "Texas Homer" klopte op die gedenkwaardige Quievrain van 4 augustus 2012 was inderdaad een duivin uit de oude lijn van Alwin. "Ik kocht ooit twee volle rondes bij Cees Suijkerbuijk. Mijn allerbeste duiven stammen af van deze gouden investering", aldus Alwin.  Hij vertelde verder, dat zijn huis en hokken ten prooi zullen vallen aan de plannen om de IJssel de ruimte te geven in het stroomgebied. "Eijerkamp kan blijven, ik moet weg", aldus een teleurgestelde en op een goddelijk plekje wonende Alwin.   "Texas Homer" komt in rechte lijn uit "de Witpen '75" (volle broer oude '05 Bertie Camphuis en stamdoffer van Cees Suijkerbuijk) via Jan Suijkerbuijk. Deze paste in vakantietijd op de duiven van zijn jongste broer Cees en pakte als beloning voor bewezen diensten, met diens goedkeuring, het vers gelegde, natte eerste eitje van de duivin van " Witpen 75" en noemde zijn aanwinst toepasselijk "Eitje". Beide "vooruitvliegers" van Quievrain zijn dus, zoals ik vermoedde, in de verte familie.  Bertus Camphuis verkreeg via de schilderkunst van diens vader, via wijlen Freek Romein een van de ouders van de oude '05 (en de Witpen '75 en diens broer de '85).  Cor Buis, verzorger van de vliegduiven van Hillie Romein, kwam ik gelijktijdig tegen.  De duivenwereld is klein en de cirkel weer rond.  Buis laat in Aalsmeer een huis bouwen en keert na het vliegseizoen terug naar zijn "roots".

Dan komen we tot de kern van deze Focus. Hoe zien de ogen van topvliegers en superkwekers eruit?  Kun je topvliegers en superverervers aan hun ogen herkennen?  In mijn jonge jaren smulde ik van alles wat er in boekvorm over postduiven te krijgen was. John Lambrechts behoorde tot de favoriete auteurs. Hij beweerde, dat er onder alle oogkleuren goede duiven zitten, maar hield ons wel voor dat de rassige duif een rijkgekleurd, pigmentrijk oog moet hebben. Een duif met een volledige verkenningscirkel is volgens Lambrechts meestal een betere kweker dan vlieger.
Een halve eeuw geleden, waren er meerdere duivensportjournalisten, die steevast de waarde van rijkgekleurde ogen onderstreepten.  Voor de vorming van een duivenstam zouden enkele stamduiven met volledige verkenningscirkels zelfs onmisbaar zijn.
Kun je aan de ogen eigenlijk aflezen wat een duif waard is?  Er zijn ontelbare supervliegers zonder verkenningscirkel, of met hooguit een kwart cirkeltje.  Kwekers met volledige verkenningscirkel, die nog nooit iets bruikbaars op de wereld gezet hebben, zijn er eveneens legio. Wat biedt houvast?
Iriscopie houdt zich bezig met het bestuderen van ogen en het aflezen of voorspellen van gebreken of ziektes.  Ooit maakte ik er zelf kennis mee.  Dat was ongeveer 15 jaar geleden.  Jose raadde het aan en ze wist een iriscopiste, die spreekuur hield in een kamertje bij een drogist. 
De weinig aantrekkelijke dame in kwestie (type waarzegster op de kermis) keek via een instrument in mijn ogen, rommelde wat met vele tientallen, wanordelijk rondslingerende ampullen op tafel en drukte een soort elektrode op mijn vingernagels. Een show met een hoog simsalabimgehalte volgde en ik werd weggestuurd met een waslijst aan kwalen en (belangrijker!) de bijbehorende homeopathische geneesmiddelen.  Af te halen en af te rekenen bij de geduldig wachtende drogist achter de toonbank. Verbouwereerd keek ik op het lijstje en vervolgens in de ogen van de ziekelijke Duitse Herder aan de voeten van de "waarzegster".  Het arme dier kon niet praten, maar ik begreep zijn boodschap: "Trap er niet in!"  Ik betaalde het consult en beende linea recta naar de uitgang, waar ik het receptenbriefje verfrommelde en in de dichtstbijzijnde prullenbak deponeerde.   Thuisgekomen vroeg Jose belangstellend naar de uitkomst van het onderzoek.  Toen liep ik gedurende twee minuten helemaal leeg.  Op zulke momenten heb ik de neiging om te overdrijven om mijn verhaal te verduidelijken.  "Een vunzige, uitgerangeerde prostituee met een zieke herdershond als bewaker en een corrupte drogist als pooier ..... bla, bla, bla, ...."
Met iriscopie was ik vanaf die dag helemaal klaar.  Jose trouwens ook. Belangstelling voor homeopathie en gezondheidsmiddeltjes heeft ze nog steeds, maar het woord iriscopie is nooit meer gevallen. Via internet google je heel gemakkelijk een hoop informatie bij elkaar. Ik was benieuwd wat er over geschreven wordt. Onderzoeker Kibler stelt vast, na het bestuderen van 4000 foto's van zieke en gezonde mensen "dat iriscopie als diagnostisch middel instort als een kaartenhuis".   De overheidswebsite KiesBeter.nl spreekt eveneens klare taal: "Alle wetenschappelijke studies over iriscopie tonen aan, dat iriscopie geen diagnoses kan stellen en ook geen aanleg voor ziekten kan voorspellen".  Dat gevoel had ik 15 jaar geleden ook al.  Toch vind ik, dat serieuze wetenschappers moeten blijven zoeken naar de geheimen van het oog.  De iriscopie staat mogelijk in de kinderschoenen. Het blijft interessante materie!
De ogenkeurders in de postduivensport zijn zelfbenoemde deskundigen.  Broodetende profeten.  Op de tentoonstellingen in de wintermaanden voorzien ze in tamelijk onschuldig vertier.  Nu cineast en entertainer Cees Donker zijn rondreizen niet meer maakt, springen anderen in het gat.  Niets mis mee.  Bob Berendsen kwam enkele jaren geleden op uitnodiging van Albert naar "Steeds Verder".  Bob maakte foto's en hield een boeiende lezing over duivenogen aan de hand van geprojecteerde beelden.  Daar genoot ik van en dat leverde interessante discussies op. Aardige kerel, die Bob. Of wij ons echter zorgen moeten maken, dat hij ons met zijn ogentheorie en voorkennis op kweekgebied op de prijsvluchten de oren zal wassen?
Gerard en Sebastiaan Verkerk doen dat zeker niet. Zij rollen complete concoursen op, maar als je kijkt in de ogen van hun duiven .......  Pipa biedt die mogelijkheid regelmatig, want de Verkerkjes worden regelmatig te koop aangeboden. De kopers laten zich door de oogfoto's niet ontmoedigen, want de Verkerkduiven liggen goed in de markt. Het geheim van Gerard en Bas zit in elk geval niet in de ogen van hun duiven.  Ben benieuwd hoe Jos, Bob, c.s. als ogenkeurder kijken naar de doorsnee "Olympic Survivor".  Persoonlijk ben ik niet onder de indruk van de ogen van hun duiven, dat had U al begrepen. Vaak fijnkorrelig en zeker niet dik gepenseeld in de iris.  De prestaties van hun duiven zijn echter van absolute wereldklasse. Dat telt echt!
Nu de iriscopie afvalt en de bekende ogenkeurders mij hooguit amuseren, maar niet kunnen overtuigen, wat blijft er dan over als houvast?   Zelf klamp ik me vast aan de mand en de uitslag.  Duiven die vroeg en fris terugkeren, zullen vast en zeker goede ogen hebben. Vertrekkend met goedgebouwde en zachtgepluimde duiven, heb ik het liefst "kopvliegers" en nog liever "vooruitvliegers".  Met "kladvliegers" heb ik weinig en duiven die telkens te laat op de afspraak zijn hebben geen lang leven bij mij.  Dat is geen uitzonderlijk standpunt, dat begrijp ik zelf natuurlijk ook.
Goede vriend en leermeester Jan Suijkerbuijk hield me jarenlang een spiegel voor. "Het gaat om het kompasje", zei hij dikwijls. In zijn beste jaren had hij zeven weduwnaars. Die speelde hij in op vitesse en midfond en twee geroutineerde doffers bewaarde hij voor de dagfond. Soms waren er drie vluchten in een weekeinde.  Op woensdag korfde Jan dan twee oude strijders op de overnachtvlucht, twee bewezen en ervaren doffers gingen op donderdag op reis voor de dagfond en op vrijdag tenslotte, ging zijn beste doffer met twee jaarlingen naar de midfond.
Alle vliegduiven werden ingekorfd. Thuis bleven de zeven weduwduivinnen en het enige kweekkoppel, dat huisde op een soort konijnenhok.  Hoe mooi en betaalbaar kan de sport zijn?  Vooral als je dan op drie vluchten van voren zit en uitsluitend getekende duiven pakt.  Jan was vijftig toen ik hem voor het eerst ontmoette en ik was 19. Het werd vriendschap voor het leven.  Vaak denk ik terug aan zijn kweekmethode met slechts 1 kweekkoppel.  Zonder het ooit uit te spreken geloofde Jan in "variatiebreedte".  Begin jaren zeventig had hij zijn '82.  Een blauwe doffer zonder naam. Jan gaf duiven zelden een naam. "de goeie Rooien", "de goeie Valen" of "de goeie Blauwen", daar bleef het meestal bij. 
Tegen de "blauwe '82" was in "de Hoven" destijds niet te vliegen. Alleen "Eddy Merckx" van Adrie Heuvelink kon hem aardig bijbenen, maar niet evenaren.  De '82 arriveerde steevast laag uit het zuidwesten. Hij had een vaste vliegroute. Veel liefhebbers begonnen pas serieus te letten als de "de blauwen van Sukerbuuk" gesignaleerd was, zoals Jurrie Wester, die vlak bij Jan woonde en voor Eijerkamp werkte, of Antoon Kollen, wiens hok grensde aan het hok van Jan.
Jan had in zijn topjaren rood, vaal, blauwkras, blauwband, vetblauw en schalieblauw.  De ogen waren ook heel divers, hoewel Jan het intelen niet schuwde. Terugdenkend, vermoed ik dat "variatiebreedte" hem hielp om met een zeer beperkt aantal duiven naam te maken op de westelijke IJsseloever te Zutphen.
De "blauwe '82" was een kruisingsprodukt uit "de Ouwe Rooie" met de Tournierduivin van Hagers.  De beste duiven van Jan waren steevast kruisingsprodukten. Daarna ging hij intelen met de topper en vaak trad dan een periode van verval in.  Min of meer gefrustreerd zocht Jan dan meestal bij broer Cees bloedverversing.  De allerbeste duif die Jan ooit bezat, was volgens eigen zeggen "blauwe '89".  Als "Sugarspider" kon ik hem op zijn oude dag, dankzij Eijerkamp, in 1998 in Peking op een beurs verkopen voor 2000 dollars.  Deze doffer vloog als tweejarige zes eerste prijzen en in zijn hele vliegloopbaan won hij elf eerste prijzen en zat hij 49 keer bij de eerste tien zonder dubbeling.  Een unieke duif, naar ik meen uit een vale Hermans/Janssendoffer gefokt, rechtstreeks afkomstig van broer Gerard Suijkerbuijk. Marcel Sangers, die in dezelfde club speelt, kent de '89 ongetwijfeld! 't Was zeker geen tentoonstellingsduif. Klein en met een duivinnenkop, maar bij alle weertypes vroeg op de klep! Als kweker bleek hij achteraf beperkt. Samenvattend komt het erop neer, dat je fokt uit goedgebouwde, zijdezachte, karaktervolle en slimme duiven. Liefst uit duiven die zelf bewezen hebben regelmatig de kop te kunnen pakken op de vluchten.
Oppassen met brokkenpiloten als "de Manke" en "de Poot". Als de topper goede broers en zussen heeft, is dat een voordeel. Met het enige mooie meisje uit de familie kom je er niet.Beredeneerd kruisen biedt de meeste kansen. Streef stamvorming na met je allerbeste duif.
Gevoelsmatig is "variatiebreedte" kansverhogend. Een blauwe met rijkgekleurde geelogen tegen een vetkraswitpen met staalogen bijvoorbeeld. Wetenschappelijk bewijs heb ik niet, maar "variatiebreedte" verhoogt de kansen om een topper te kweken zeg ik op basis van een halve eeuw ervaring op eigen hok en bij anderen.
Sommige duiven vererven overwegend dominant, anderen recessief. Daar moet je rekening mee houden. Staar je niet blind op alleen mooie ogen of alleen een mooie stamkaart.  Het totale plaatje moet kloppen en vervolgens moet je enig geluk hebben, want de natuur is vaak weerbarstig.  Wat wij nastreven, is niet wat de natuur voor ogen heeft!  Als ik een goed verervend koppel heb gevonden, laat ik het bij elkaar.  Meestal koppel je noodgedwongen om en als na uiterlijk drie jaren een duif niets gepresteerd heeft als kweker, wordt het tijd om afscheid te nemen!
Duiven beredeneerd koppelen vind ik een boeiende bezigheid. 's Nachts als ik wakker word, ga ik in gedachten de ideale koppels samenzetten. Dat houdt me de hele winter bezig en het lijkt soms op het componeren van muziek. Zondag 17 februari aanstaande, zet Albert de kweekduiven bij elkaar aan de hand van de koppellijst. Die lijst heb ik zelf niet nodig, want net als een goed musicus  de partituur kan dromen, heb ik alle koppels feilloos in het hoofd. Eergisteren werd ik 's nachts wakker en toen kreeg ik ineens een ingeving voor op papier een ideaal koppel. Twee aangeschafte laatjes nota bene. Er moest geschoven worden met drie koppels waar ik nog niet helemaal tevreden over was, maar nu ben ik klaar.  Het vervolmaken van de koppellijst was een wekenlange bezigheid. Toen ik gisteren het resultaat doormailde en voorstelde aan Albert, voelde het als opluchting na een bevalling.
Natuurlijk realiseer ik me, dat uit al die op papier veelbelovende koppels vooral deugnieten voortspruiten. We gaan echter voor die ene topper. De voorbereidende stap heb ik mogen zetten, Albert mag nu de kweekdroom in de praktijk waar gaan maken. Vanaf half april mag ik dan onze gezamenlijke "kinderen" naar het strijdperk begeleiden. Ik heb er zin in.

Misschien had U stiekem meer verwacht, toen U aan dit artikel begon.  Ik weet echter net zoveel of weinig als ieder ander.  Na vijftig jaar fascinatie voor theorie en praktijk van de duivensport, ben ik nog steeds bezig dichter bij het geheim van de sport te komen.  Goede vriend Jan Suijkerbuijk was na 75 jaren duivensport nog immer zoekende en als een kind geboeid tot zijn sterfdag. Als ik op mijn 87ste nog net zo gedreven ben als Jan toen was, heb ik er vrede mee om te moeten blijven zoeken naar het ultieme geheim dat de duivensport zo fascinerend maakt. 't Is vooral geloof, hoop en liefde!
Veel kweeksucces en bovenal kweekplezier.